Het eerste geweld

In de afgelopen week zijn we geconfronteerd met een gebeurtenis die volledig onbekend is en daarmee ook noch te voorzien noch te voorkomen was: de bestorming en inname van het Capitool. Niemand had verwacht - en dat paste ook niet in ons denken over democratie - dat dit kon gebeuren. Het is te eenvoudig om te zeggen dat uit eerdere aanmoedigen te verwachten was dat dit zou gebeuren. De bestorming paste simpelweg niet in onze gezamenlijke leefwereld.
De onbekendheid met het gebeuren blijkt vooral uit het gebrek aan woorden. Waren het terroristen, protesterenden, opstandelingen, oproerkraaiers, is het een revolte of was het inbreuk op de vrede in een gebouw? Journalisten zochten naar woorden om dat wat er gebeurde te benoemen. Ook was er duidelijk verschil van mening of de orde met rust dan wel met geweld hervonden moest worden. Er speelt ook nog een andere vraag: moeten de mensen opgepakt worden - en waarvoor dan? - of mogen ze gewoon vrijuit gaan?
In de loop van de gebeurtenissen werd niet alleen de op dat moment zittend president, maar ook een complottheorie als aanleiding aangeduid. In het begrijpen van de werking van complottheorieën wordt ook verwezen naar een eerdere complottheorie, te weten de ideologie van een totalitair regiem: Nazi Duitsland.
Het politieke kwaad heeft een bijzondere geschiedenis in haar taalgebruik. Tot en met de tweede wereldoorlog heette het politieke geweld kolonialisme, na de tweede wereldoorlog werd het totalitarisme, toen werd het terrorisme en sinds deze week hebben we weer een vraagteken, we zijn zoekend naar een woord. Dat wat is gebeurd, heeft geen geschiedenis die erop lijkt, het is iets nieuws en we begrijpen het niet. Het past niet in ons inmiddels bekende verhaal van terrorisme. Het lijkt ook in niets op de bestorming van de Bastille.
Complottheorieën zijn van alle eeuwen. Ze helpen de mens om orde te scheppen in de chaos van het dagelijks bestaan. Dit gebeurt door evidente - eenvoudig waar te nemen - waarheden op losse schroeven te zetten, tegelijkertijd een verklaring te geven voor alles wat onbegrijpelijk is, aangevuld met een eenvoudige oplossing. Niet zelden is er een zondebok (vaak een groep mensen) waarin al het kwaad verenigd wordt.
Door de complottheorie ontstaat een vervreemding van de wereld waarbij de gemeenschapszin met de samenleving waarin de aanhangers zich bevinden compleet verdwijnt. De samenleving raakt gespleten, door het verdwijnen van de gemeenschappelijke wereld. De basis van een samenleving rust op een wereld die we kunnen kennen door onze waarneming. Binnen de aanhangers van de complottheorie leeft echter een sterke gemeenschapszin, mede gevoed door de dualiteit - het conflict - waarbij ze zelf de uitverkorenen zijn en de ander het kwaad. Uiteindelijk zijn er alleen maar verliezers omdat het samen leven niet meer kan bestaan. Van het totalitaire wordt niemand beter, zelfs niet de mensen die de macht hebben, zo concludeerde Hannah Arendt.
Door toedoen van het internet zijn gemeenschappen niet meer lokaal georiënteerd maar is er sprake van een samenklontering van cellen binnenin de samenleving. De individuele aanhangers gaan naar dezelfde winkel als hun vijanden en de in hun ogen niet-wetenden. Zelf zijn ze echter niet voor rede vatbaar. Elk gesprek op evidenties is gedoemd te mislukking, waardoor op kleine schaal strijd ontstaat. Vriendschap en sociale harmonie zijn een groot goed voor de mens en voor de samenleving; moeten we dan maar het gesprek uit de weg gaan? Wat is de waarde van onze eigen waarneming nog waard als deze de harmonie verstoord?
We begrijpen niet wat er gebeurt, dus weten we ook niet wat we moeten of kunnen doen. Het Capitool mag dan inmiddels weer bevrijd zijn en werken als vanouds. De daders/verdachten - van wat? - zijn en worden opgepakt, op internet ervaren mensen dat hun de mond wordt gesnoerd. Het lijkt dus even stil maar als samenleving zijn we nog niet klaar. In de verdeeldheid broeit een gewelddadig conflict dat begint met zwijgen. Is er een vaccin dat helpt?

De ruïne van een stad

“Waar leven we bij de ethica als in de ruïne van een stad, waarin het ene geslacht zich hier, het andere zich daar armoedig huisvest?”

Schweitzer vraagt zich in 1923 af hoe het kan, dat we in het moreel en zedelijk handelen over de afgelopen twee duizend nauwelijks tot geen vetuitgang hebben geboekt. Dit in tegenstelling tot de vooruitgang die we geboekt hebben op het gebied van wetenschap en techniek.

Gabriel, vraagt zich in zijn “Ondergang van de de wijsheid” (1965) af, wat vooruitgang precies is. In de laatste eeuwen lijkt vooruitgang louter in technisch en/of wetenschappelijk context beschouwd te worden. Deze vooruitgang wordt dan zonder enig probleem getransponeerd naar algemeen menselijke vooruitgang, maar het is maar de vraag of dat terecht is.

Wat is vooruitgang en hoe kan het dat we - als we ons moreel handelen beschouwen - niet of nauwelijks veranderen?

verwachtingen betreffende onze toekomst

“We zijn voor onze relatie met het heden afhankelijk van ons beeld van de toekomst.”

vrij naar: Giovanni Borradori in gesprek met Habermas en Derrida.

Wanneer we geen positief beeld hebben van onze toekomst, zoals dat bijvoorbeeld in de koude oorlog het geval is, en nu ook weer in deze tijd van terreur, dan zegt dat direct iets over onze relatie met het heden. Deze relatie is dan ook bedenkelijk, onzeker en onduidelijk. We weten dat ook in het heden niet meer wat we moeten doen en mogen verwachten.

Misschien is dat wel zichtbaar is alle boosheid en woede die deze dagen regelmatig de kop op steken. Deze uiten zich op allerlei manieren en naar aanleiding van heel wat verschillende oorzaken. Hierdoor lijkt het op een algeheel van onvrede, maar ook dat blijkt niet echt te kloppen.
Het terroristisch geweld maakt ons onzeker over de toekomst en dus weten we ook vandaag niet wat we van morgen mogen verwachten. Veel dingen zijn dan al gauw onzeker en potentieel bedreigend, niet omdat ze dat in zichzelf zijn, maar omdat ons beeld van de toekomst zo troebel of zelfs gewoonweg een beeld vol met geweld en risico’s is.

Filosofie is zoeken.

Merleau-Ponty zet zich af tegen een filosofie die terugkeert naar tradities. Hij 'gelooft' niet in objectiviteit en rationaliteit, in een beeld op mens en wereld, buiten ons, alsof een god ons bestaan beschouwd. Als er als zoiets is als het goddelijke, dan is dat om ons eraan te herinneren dat we als mens onwetend zijn en dat we moeten blijven zoeken.

Merleau-Ponty plaatst de mens in 'het centrum' van de filosofie; het is de mens die filosofeert en nooit afstand kan nemen van zijn eigen lichamelijkheid en plek die hij in neemt in de wereld. Filosoferen is een constant op en neer bewegen, een opstijgen en afdalen, maar altijd vanuit de plek waar we staan, we kunnen slechts omhoog en naar beneden, en onszelf nooit verlaten.

Een spookachtig bestaan

In De ogen van Plato staat een bijzonder stukje tekst, namelijk: Wat geen schaduw heeft leidt een spookachtig bestaan. Graag wil ik dit stukje plaatsen naast een stukje over de zon op volle middag, zo ter hoogte van de evenaar, een tekst die te vinden is in zijn inleiding in de verwondering. Deze zon is zo fel en plaatst aldus de dingen zo in het volle licht dat ze nauwelijks nog een schaduw hebben (allen onder het ding). En hierbij wil ik graag de allegorie van de grot van Plato in herinnering brengen waarin de ‘gevangenen’ op weg naar het licht is, om uiteindelijk in de zon te kunnen kijken.
Drie stukjes tekst over schaduw en licht die elkaar lastig lijken te verdragen, maar wel binnen hetzelfde gedachtegoed, namelijk van Verhoeven, een plek hebben. Hoe dit te rijmen? of te belichten? Vanuit de metafysische gedachte en de verwondering om het dat er iets is, heeft de werkelijkheid een schaduw, het zonlicht schijnt er niet doorheen.
Hiermee lijken we met Verhoeven een wereld in te stappen van de dingen, concepten hebben dan een spookachtig bestaan. Of zou je kunnen zeggen dat ook concepten een schaduw hebben? Zaken als macht hebben wel degelijk hun weerslag in de werkelijkheid. We spreken dan over een figuurlijke schaduw. Maar ook dat wat schijn is, kan zeer hardnekkig zijn en een figuurlijke schaduw hebben.
De zon, het in het volle licht plaatsen verwijst wellicht ook naar de scheermesmethode die Verhoeven toepast. In zijn beschouwen probeert hij alles weg te snijden wat er niet werkelijk toe doet, wat niet een wezenlijk deel uit maakt van dat wat is. De felle zon doet alles wat er niet toe doet verbleken. In de allegorie staat de zon voor het kale, het zuivere iets, dat wat niet meer te herleiden is tot iets anders, het essentiële en universele tegelijkertijd. Een toestand die niet te realiseren is.

We plaatsen cookies, zo min mogelijk en altijd anoniem.