Utopie; maakbaar en moraliserend

Utopieën staan niet voor moraliseren en maakbaarheid

Ideologieën, utopieën, plannen met doelstellingen, etc. staan vaak voor een maakbare wereld en hebben vaak een normatief karakter. Net zelden worden ideeën opgedrongen aan anderen, omdat via anderen het geheel gerealiseerd dient te worden. Heel wat opvoedingspraktijken worden zo normatieve gebeurtenissen omdat via de opvoeding de gewenste wereld van morgen moet worden gecreëerd. Ook werkomgevingen zijn vaak sterk normatief: zelden wordt dat wat goed is zonder beperking ter discussie gesteld. Doelstellingen worden opgelegd en vaak wordt aan het behalen hiervan een bonus gekoppeld. Waarom waardeer ik dit als zijnde normatief? De betrokken partijen - bijvoorbeeld de kinderen - zijn vaak helemaal geen partij bij het bepalen van die inhoud. Vinden zij die gewenste wereld wel zo goed? Zij moeten de wereld vormgeven, zij moeten erin leven en hen wordt niets gevraagd. Medewerkers moeten het resultaat behalen, maar of dat past, of zij dat juist vinden is een andere vraag. Zeker nu maatschappelijk verantwoord ondernemen de kop op steekt kunnen de standpunten over dat wat te verantwoorden is enorm verschillen. Wellicht ontstaat er in de toekomst ook zo iets als gewetensbezwaren op de werkvloer.

Wonderlijk genoeg moet ik van mijzelf constateren dat ik op meerdere fronten meewerk aan het formuleren van waarden, ideologieën, ja zelfs utopieën. Ze zijn namelijk ook noodzakelijk wil je gezamenlijk iets kunnen realiseren. Het is namelijk de enige houvast die je als mens of als groep mensen hebt. Maar hoe voorkom je nu dat er een normatief klimaat ontstaat? Wacht even ... even een pas op de plaatst. Ik denk dat het juist is dat er wel degelijk een (deels) normatief klimaat is. Gedragscodes, integriteitsbeleid, bedrijfswaarden, etc. zijn net zo noodzakelijk voor een goede samenwerking als de regels in het verkeer. Hierdoor weten we heel wat ongelukken te voorkomen. Ik moet me dus nuanceren: hoe een TE normatief klimaat te voorkomen?
Wat is het alternatief? Dat is een ethisch klimaat. In een ethisch klimaat staat dat wat juist is ter discussie. Er is een duidelijke opening voor kritiek en vragen. Gedachten uitwisselingen zijn gewenst om zo continu in staat van paraatheid te zijn om te wijzigingen wat we ooit juist en goed vonden. Dit wil niet zeggen dat er van de hak op de tak gesprongen wordt, maar wel dat er een continue discours aanwezig is, waarin continu gezocht wordt naar overeenstemming. Maar ja, als alles constant ter discussie staat, dan wordt een gedragscode nooit operationeel.
Er moet dus een balans zijn tussen dat wat vast ligt en dus wellicht normatief is en dat wat ter discussie staat. En eigenlijk moet alles wel eens ter discussie staan, maar dan is vooral de vraag wanneer en hoe, of misschien is het hoe hierin wel belangrijker dan het wanneer. Wellicht zijn persoonlijke dilemma’s of maatschappelijke discussies rondom specifieke thematiek mooie momenten om het gesprek te starten. Het starten van het gesprek wil overigens niet zeggen dat er iets verandert. Nietzsche leert ons om werkelijk alles er discussie te stellen en Verhoeven zoekt naar de mogelijkheid om ieder oordeel zo lang mogelijk uit te stellen. Wellicht een houvast om onze eigen dromen eens te bevragen.

En dan die maakbare wereld, hoe zit het daar dan mee? We hebben een mooie balans tussen een ethisch klimaat en een normatief klimaat. Nu gaan we de wereld maken zoals wij vinden dat hij eruit moet zien en uiteraard stellen we dat zorgvuldig bij indien blijkt dat het goede toch niet zo goed bleek te zijn.
Graag wil ik ook deze veronderstelling ter discussie stellen. Ik weet het namelijk nog niet zo zeker dat een ideologie, een utopie, of doelstellingen een maakbare wereld veronderstellen. Er is van die mooie zelfmanagement literatuur die in hoofdlijnen te beschrijven valt als een vorm van dromen, durven, doen, en het realiseren, maar ik weet nog niet zo zeker of dromen ook noodzakelijk de werkelijkheid veranderen zoals we dat zouden willen. Wellicht zijn veranderingen meer afhankelijk van factoren die we niet kunnen beïnvloeden dan van factoren die we wel kunnen beïnvloeden. Hoe goed ben je als je precies doet wat de wereld om je heen doet / mogelijk maakt? Als je keurig de statistieken volgt? Maar dat terzijde.

Zelfs in een niet maakbare wereld denk ik dat het interessant is om een utopie te bouwen en deze - hoe meer hoe liever - met veel mensen te bespreken en oprecht ter discussie stellen. Niet omdat je iedereen wil overtuigen, maar omdat we dan met z’n allen nadenken over dat wat we goed vinden. Omdat dan de vanzelfsprekendheid - de gewoonte - verdwijnt. Ik denk zelfs dat er zoiets als dynamiek - zo’n heerlijk ondefinieerbaar fenomeen - ontstaat. Deze dynamiek heeft tot gevolg dat er iets verandert, dat mensen geloven of juist niet geloven omdat ze meer vertrouwen in iets anders. Het denken over ideeën en dit met anderen bespreken, maakt dat ieder gaat nadenken over dat wat hij als ideaal ziet en zich hier dus ook bewust van wordt, wat weer zichtbaar wordt in zijn overtuigingen, handelen en spreken. Dit is dan een verandering die ontstaat in een ethisch klimaat omdat iedereen zelf nadenkt en zijn gedachten ter discussie stelt, en zich uiteindelijk afvraagt ‘wat denk ík nu eigenlijk, wat wil ik en waar baseer ik dat op?’. Of te wel, filosofie onder en met elkaar, met regelmatig een moment voor jezelf om dit gesprek ook met jezelf te voeren en niet alleen maar je oren naar anderen te laten hangen.

een serieus spel

Speel je mee of ben je liever serieus?

Met Sinterklaas in aantocht en met een recent bezoek aan de Efteling in gedachten stel ik mij de vraag wat echt is en wat niet? We worden omringt door virtuele werelden, niet alleen in games maar ook op webpagina’s als Facebook en Linked-in. In een film als die van Harry Potter, waarvan binnenkort het eerste deel van de ontknoping in premiere gaat, lijkt onze werkelijkheid samen te vallen met de fictieve werkelijkheid van tovenaars en duistere krachten. Geert Kimpen heeft voor zijn boek “de geheime Newton” een webpagina geopend om fictie en non-fictie van elkaar te onderscheiden. Het lijkt erop dat we als mens met ons ene been in het fictieve staan en met ons andere been in het non-fictieve.
En nu hoor ik je al zeggen dat je deze erkende virtuele en fictieve werelden voor gezien houdt, dat je hard aan het werk bent, dat je vooral kranten leest, naar het journaal kijkt en actualiteiten programma’s volgt en als je dan al leest, dan is het literatuur en niet een roman. Kortom het is louter realiteit dat de klok slaat. En ik durf me zelfs dan af te vragen of deze wereld werkelijk is.
Laat ik maar beginnen met het Sinterklaasfeest. Kleine kinderen geloven in Sinterklaas, zo wordt gezegd, en op een gegeven moment gaat dit geloof over. Maar wat gaat dan over? Sinterklaas blijft fysiek aanwezig, ieder jaar opnieuw heisen heel wat mannen zich in een prachtig pak om de rol van Sinterklaas te vervullen, met alle omgangsvormen, taken en privileges van dien. We spelen met elkaar een toneelspel waarin de vorm vast ligt maar de exacte inhoud niet. Geen enkele Sinterklaas is Sinterklaas, niemand valt volledig met zijn Sinterklaas-zijn samen.
Kunnen we dat wel zeggen over de werkelijkheid waarin we leven? In hoeverre is onze premier premier? In hoeverre is een CEO een CEO? of spelen ook zij een rol binnen een gemeenschappelijk spel. Is het verschil echt zo groot tussen het spelen van Sinterklaas en het uitvoeren van een functie of een taak? En de activiteiten die we uitvoeren, doen we dat omdat de realiteit daar om vraagt of omdat het bij de rol hoort?
Wanneer we nadenken over de werkelijkheid dan doen we dat graag aan de hand van modellen en theorieën. We geven deze bij voorbaat al een beperkte geldigheid mee. Maar hoe ongeldig moeten ze zijn om fictie te zijn? Rusten onze gedachten over de werkelijkheid wel op die werkelijkheid of op een theorie over die werkelijkheid? En hebben we het dan over fictie of over non-fictie?
Oké, laat ik het systematische denken en de verschillende taken die we hebben maar even achterwege laten en mij focussen op het getuigen-verslag. Tien getuigen van een ongeval wordt gevraagd wat ze gezien hebben en we krijgen tien verschillende verslagen. Welk verslag is nu een weergave van de werkelijkheid? Geen of allemaal? En hoeveel verslagen moet je hebben om de hele werkelijkheid te vangen? Wat is fictie en wat is realiteit? En als de getuigen een persoonlijk belang hebben bij het ongeval en/of het verslag dan is wellicht hun verslag extra gekleurd door hun persoonlijke belangen. Ze spelen een rol die het beste past bij hun persoonlijk belang. Of vind je dergelijk gedrag niet juist? Maar kun je die rol dan los laten?
Wat gebeurt er wanneer we over de ander gaan nadenken, ik over jou en jij over mij, zonder dat die ander aanwezig is. Zijn we dan echt of wordt de ander dan even fictie? En wat als we met die ander te praten of denken te praten? Praten we dan met die ander die is of met die ander die wij denken dat hij is. Hij is wel aanwezig, maar zien we hem ook? Wie of wat zien we? Leven we in de werkelijkheid een non-fictieve wereld of leven we in onze eigen fictie?
Wanneer we in de Efteling het sprookjesbos binnen stappen of wanneer we toekijken bij het Sinterklaasfeest dan bedenken we ons in meer of mindere mate dat hier een fictieve wereld wordt geschapen en we spelen hier maar wat graag in mee, zeker wanneer we de gezichten van de gelovigen zien, die kunnen zo prachtig stralen. In ons eigen meespelen wordt de fictieve wereld even werkelijk en we zullen niet snel zeggen: het is niet echt! Maar als we dit doen, dan stort die hele wereld in. Maar wat blijft dan over? Van alles kunnen we zeggen dat het niet echt is.
Als een jong kind mij zegt, wanneer ik mooi geschminkt en in een kleurig pak in de buurt van Sinterklaas zit, dat Sinterklaas en wij Pieten niet bestaan dan start ik steevast een discussie over wat echt is. Of iets wat je kunt aanraken bestaat? Of je aankleden iets anders is dan verkleden? Of de kleren van de sportclub iets anders zijn dan de kleren van Zwarte Piet?
Fictie en non-fictie zijn wellicht niet zo makkelijk te scheiden, misschien wel te onderscheiden, maar waar de overgang ligt, ik zou het niet weten. En ik weet al helemaal niet welke van de twee werelden ik het meest serieus moet nemen. Ik geloof dat het erger is wanneer ik als Zwarte Piet mijn rol niet serieus neem, dan wanneer ik als voorzitter van een of andere club of raad uit mijn rol val. Hoewel, de Zwarte Piet in mij stelt ook filosofische vragen, wat Sinterklaas dan weer verwarrend vindt. Wat evident lijkt is dat ik hier aanwezig ben. Ik weet niet of ik echt ben of dat ik dit louter bedenk. Is het fictie of non-fictie? Wat maakt het eigenlijk uit welk antwoord we hierop geven; maakt het iets uit voor het spel dat we spelen?

De ondraaglijke termietigheid van ons bestaan

Ik weet het zo net nog niet of vakantie mij nu zo goed doet. Samen met grootse (bruilofts)feesten en massale festiviteiten, is vakantie toch wel het moment waarin ik verval in de gedachten dat de menselijke soort niet veel anders is dan een termieten soort. Al dit soort gebeurtenissen zijn de momenten waarop ik toch wel zwaar begin te twijfelen aan de vrijheid en het intellectuele vermogen van de mens, tenminste zolang we pretenderen vrij te kunnen zijn. Ik ben nu weer helemaal gelukkig nu ik vanuit mijn kamertje mijn gedachten de vrije loop kan laten en ik samen met anderen weer even afstand kan nemen van dat wat dagelijks voorbij komt. Ik ben weer verlost van de beelden van de termietenheuvel en het spontane gevoel van jeuk dat hierbij ontstaat. Heerlijk om weer aan het werk te zijn. Maar zo terugkijkend weet ik nog niet of ik deze status van het bestaan nogmaals wil onderbreken. Maar dan ontneem ik mij wel die wonderlijke blik op de mensheid.

Het meest wonderlijke van de vakantie is dat we, waar we ook zijn, er altijd mee geconfronteerd worden dat we niet de enige zijn, die er voor gekozen hebben om daar te zijn op deze specifieke vakantiedag. In het meest ongunstige geval staan we zelfs in de file om er te geraken en mogen we bij de ingang in de rij gaan staan om binnen te komen. Heel wat verblijf-adressen moeten ver op voorhand geboekt worden omdat ze anders vol zitten. Tegen onze verwachting in was het rustig in het Maurits Huis en hebben we genoten van een relatief rustige dag in de Spelerij in Dieren. De originaliteit is ver te zoeken, wanneer de mens op vakantie gaat. Waarbij het zelfs maar de vraag is of hij dat zelf wil, of dat hij gaat omdat iedereen gaat. In deze tijd kun je heel eenvoudig je persoonlijke interesse tonen door aan de ander te vragen ‘hoe is je vakantie geweest?’ Kans is groot dat je dan een prachtig verhaal krijgt over de vakantie en dat je niet in de ongemakkelijke situatie terecht komt waar in de ander zegt ‘hoe zo op vakantie geweest?’ Zou je dezelfde vraag stellen in de maand maart dan zou de ander je gek aankijken, of zijn verwondering met je delen als hij inderdaad juist op vakantie is geweest; ‘hoe weet je dat?’.

Heeft de dagelijkse gang naar het werk de praktische bijkomstigheid dat het nodig is om je dagelijks brood te verwerven, vakantie toont vooral de massaliteit van onze soort: ieder doet wat de ander doet en neemt heel wat vervelende zaken hierbij voor lief. Stress om op tijd weg te gaan - op vakantie gaan lijkt nog het meeste op het tijdig verschijnen aan de productielijn -. Ik heb het nog maar zeer zelden meegemaakt dat mensen een dag later aankomen dan dat de locatie voor hen gereserveerd is. Mensen staan liever op de route de soleil in de file, dan de dag erna (rustig) door te kunnen rijden. Veertien dagen vakantie is wel veertien dagen weg zijn, met al de organisatorische stress die nodig is om dat te realiseren. Wat drijft ons toch dat we zo onze vakantie invullen? Moet je weg als je vakantie hebt? Waarom moet je je verantwoorden als je zegt drie weken thuis geweest te zijn? Vanwaar die meewarige blikken? Thuis blijven heeft een heel groot voordeel. Je bent namelijk de enige die ervoor gekozen heeft om op die plek je vrije dagen door te brengen.

Deze vrijheid lijkt ook onder druk te staan wanneer een mens aanwezig is bij grootste feesten (trouw, verjaardag). Er blijken muzieknummers te zijn die specifieke gedragingen verwachten van de aanwezigen. Ik kijk dan mijn ogen uit, één omdat diegene die hier niet mee bekend zijn aangemoedigd worden om toch vooral mee te doen, en twee omdat het gedragingen betreffen die in iedere andere omstandigheid als hoogst ongepast zouden worden aangemerkt. Maar niet mee doen in een dergelijke setting is ook hoogst ongepast. Net zoals het hoogst ongepast is wanneer je je niet conformeert aan de geldende kleding voorschriften of tafelmanieren. Zo is het ook wonderlijk om te ervaren dat gelegenheden een kledingvoorschrift kennen en er dan ter plekke mee geconfronteerd te worden dat niemand zich daar aan houdt en je als enige in het juiste tenue verschijnt. In hoeverre is dat dan nog het juiste tenue?

Heel wat mensen geven af op de etiquette - zo hoort het eigenlijk -. Naar hun zeggen is dat niet meer van deze tijd, maar gek genoeg vullen we heel wat van onze vakantie aangelegenheden en persoonlijke feestelijkheden in op grond van ‘zo doe je dat’ want zo doet iedereen dat. Originaliteit en creativiteit is ver te zoeken, vrijheid lijkt niet te bestaan. En hoezeer we vaak ook denken een unieke invulling te generen, altijd blijkt er iemand van te kunnen leven die ons dit kan helpen realiseren - zo uniek was het dus ook weer niet, dat het niet te koop is -. De termieten der mensheid kruipen waar al die anderen kruipen en samen houden we ons kruipend bestaan in stand en die kleine termiet die zijn eigen weg wandelt kan rekenen op meewarige gezichten of uitsluiting van de heuvel. En tegelijkertijd is het diezelfde kritische of clowneske termiet die iets nieuws bedenkt, waar iedereen dan weer achteraan hobbelt, mits een minimaal aantal termieten die weg in gaat. Even krabbelen, want ik heb jeuk. Zelfs al zou ik het anders willen, die termieten zijn overal. Ben ik er zelf ook één?

Een geweldig goed gesprek

Geweldig zo’n goed gesprek!

Hoe gewelddadig kan een gewoon gesprek, een zakelijke meeting of een training zijn? Hoe kan een gesprek bij een etentje met vrienden gewelddadig zijn? Dat kan toch eigenlijk niet en als het al gewelddadig is, dan is het omdat iemand persoonlijk wordt aangevallen, gepest of ‘afgestraft’. Toch verwacht ik niet dat ik de enige ben die een gesprek, een meeting of een training wel degelijk als gewelddadig ervaart, zelfs wanneer persoonlijke aanvallen, pesterijen en afstraffingen afwezig zijn. Het zou niet de eerste keer zijn dat ik volledig wordt overdonderd, dat het mij niet lukt om eraan te pas te komen en/of alles gedomineerd wordt door iets of iemand anders, ongeacht de rol die ik zelf speel. Hoewel ik mijzelf als gesprekleider meer vrijheid gun om dergelijke gewelddadigheden tijdig te ondervangen en op elegante wijze te doorbreken, gebeurt het wel eens dat ik volledig overmand wordt door de dominantie van een ander, zelfs als ik de touwtjes in handen hoor te hebben. Vaak openbaart het zich in een monoloog van één persoon, die zowel inhoud als vorm bepaalt. Soms zie je dat iemand via een vraag en antwoordspel, veel anderen aan het woord laat, maar toch overdonderend is, omdat het geen gezamenlijk fenomeen is, maar een directief fenomeen. Met als resultaat: ongemak bij de overige aanwezigen, een gesprek dat in niets op een gesprek lijkt en een onvermogen van alle deelnemers om dit te veranderen.

Toch is niet iedere monoloog of voordracht gewelddadig, vaak kan dit ook heel plezierig zijn, juist omdat ze nieuwe werelden kan openen of gewoon omdat iemand plezierig kan vertellen, waardoor het geheel niet gewelddadig, maar juist verruimend en vermakelijk is. Wat maakt een ogenschijnlijk gewone bijeenkomst van mensen gewelddadig? Wanneer is ze groter dan ik zelf ben? Of zelfs, wanneer kan één persoon over vijf of zes anderen heen blazen, zonder dat er nog iemand anders eigen initiatief kan tonen? Dit kan ook op veel kleinere schaal plaatsvinden, een individu - een eenling - kan in een groep het gevoel hebben, nooit te kunnen bijdragen, terwijl hij dat wel graag zou willen. Terwijl al die anderen tonen dat hier wel ruimte voor is; het gesprek kenmerkt zich door openheid en eigen initiatief, maar die ene persoon weet maar niet aan de bak te komen. Kennelijk is geweld (dat wat groter is dan een zelf) niet altijd direct zichtbaar.
Hoe kun je je hier tegen wapenen? Dat wat groter is dan het zelf spreekt over twee kanten, namelijk over het grotere en het kleinere. Om het geweld op te heffen moet dus deze verhouding wijzigen. Een wipwap in speeltuin werkt het beste wanneer de twee kinderen ongeveer even zwaar zijn.
De wipwap die ongelijk verdeeld is, is direct herkenbaar en menig ouder weet hoe ze dit elegant kan oplossen. De gewelddadige setting zet mij, of ik dat nu wil of niet, aan tot verwondering. Het stokt mijn denken en het grote vraagteken ontstaat. Boos kan ik er niet om worden, maar soms voel ik me verslagen. Een dergelijk gesprek doet mij niet alleen verstommen door het praktische gebrek aan ruimte om te spreken, maar ook omdat het gebeuren zelf mij met stomheid slaat. Vervolgens ontstaat er een zoektocht naar mogelijkheden om de setting te breken (ook dat is wellicht gewelddadig), zeker wanneer ik ook wat wanhoop meen te ontdekken bij de andere aanwezigen.

De verwondering blijft echter overheersen: is een gesprek (een conversatie) als een balspel, waarbij ieder elkaar de bal toespeelt en iedereen de bal krijgt of is het een balspel waarin een persoon vooral probeert de bal voor zichzelf te houden, deze niet door gooit en daarmee iedere vorm van samenspel weet te voorkomen? Gaat het het erom dat je anderen laat spreken en luistert of dat je zelf het hoogste woord voert? Gek genoeg kunnen deze prima samengaan. Wanneer ik de ander laat spreken en ik luister, kan de ander rustig het hoogste woord voeren. Geen vuiltje aan de lucht zou je zo zeggen. Kennelijk is er een verschil tussen iemand de bal toespelen of de bal opeisen. In het laatste geval trekt iemand je de bal uit handen, nog voordat je hebt kunnen gooien.
Als een zakelijke meeting geen dialoog is, maar een monoloog, of wellicht een vraag- en antwoordspel omdat de één vragen stelt en de anderen slechts antwoorden mogen geven, wat is dan de meerwaarde van zo’n meeting? Hoe kan daar ooit een gemeenschappelijk spel ontstaan? Als een trainer over de deelnemers heen blaast of een deelnemer de leidende rol op zich neemt, wat is dan nog de meerwaarde van zo’n training? Mijn verwondering richt zich vooral op het ‘hoe kan dit zo vorm krijgen?’ Wat gebeurt er, dat dit zo kan ontstaan? Wat gebeurt er bij de betrokken personen, zij die toekijken en zij die domineren? En bij wie ligt de verantwoordelijkheid om dit te breken (te voorkomen)? En vooral hoe doe je dit elegant? Want als het elegant gebeurt, dan kan iedereen het doen? Maar kan dit überhaupt wel elegant? En als ik het breek, in hoeverre blaas ik dan over de ander heen? Doe ik dan niet hetzelfde? Een gesprekleider heeft een duidelijk doel, namelijk het verzorgen van het spel waarbij de bal rond gaat. De trainer moet zorgen voor de aansluiting van alle betrokken personen, en moet een eventuele mismatch constateren en bespreken (individueel of in de groep). De rollen zijn duidelijk en dat creëert een verwachtingspatroon. Maar het is een verwachting niet altijd eenvoudig of elegant te vervullen is.

Wij hebben intern een code - een naam -, die voor ons de volgende betekenis heeft: ‘je zit op de praatstoel en je blaast iedereen omver’. Deze werkt als een interne waakhond, die moet bijdragen aan de kwaliteit van het gesprek, de meeting en/of de training. Een elegante manier om een niet gewenste situatie te wijzigen, een manier om te zonder veel worden te zeggen: gooi de bal eens over naar een ander. Enthousiasme kan toeslaan zonder dat je er erg in hebt en een klein signaal is afdoende om tot samenspel te komen. Dit schrijvende komt er een herinnering bij mij boven en gelukkig was ik toen de toeschouwer. Als trainer bij de scouting keek ik toe hoe een andere trainer volledig het contact verloor met de groep en dat waar hij mee bezig was. Hij bleef maar ratelen. Wij stonden achterin te seinen voor een time-out en zelfs dat kwam niet aan. Het contact met de omgeving was volledig verbroken. In hoeverre werkt een codewoord nog wanneer de spreker ieder contact met de wereld verloren heeft? Dit ratelen werd niet veroorzaakt door enthousiasme, maar door onmacht en onvermogen. De persoon was zijn draad kwijt en werd al maar wanhopiger, omdat hij ze niet meer kon vinden.

Het is wellicht dit gebrek aan contact wat de setting zo gewelddadig maakt. Een geanimeerde spreker heeft contact met zijn omgeving. Vragen kunnen gevuurd worden maar ook vanuit interesse gesteld worden. Een spreker kan zoeken en hij kan stellen. De zoeker nodigt uit om mee te zoeken, hardop of in gedachten. Iemand die zijn stellingen poneert zonder ruimte voor de ander, drijft een ander van zich af en kan wellicht zijn verhaal goed onderbouwd hebben, maar mist dan toch zijn gehoor omdat niemand meer kan luisteren. De retorica als de kunst van het spreken - desnoods als de kunst van het gelijk krijgen - wijst op het goede gesprek waarin de ander vrijwillig mee beweegt en iedere vorm van dwang averechts werkt. Wat is een gelijk waard wanneer het afgedwongen wordt met een zwaard? Conversatie als een onderdeel van de etiquette, omdat je er altijd voor moet zorgen dat de ander zich op zijn gemak en welkom voelt. De deugden onderhoudend zijn en welbespraaktheid zijn soms ver te zoeken. De confrontatie met de afwezigheid van deze deugden zet mij na de verwondering aan het denken. Ze zet aan tot zorgvuldigheid, alertheid en oplettendheid. Maar is dat genoeg? Stress (als een overmaat aan prikkels) draait als eerste zorgvuldigheid, daarna alertheid en vervolgens oplettendheid de nek om, en dan overheerst geweld - dat wat groter is -, niet omdat dit wenselijk is, maar omdat we onmachtig zijn om het niet te zijn.

De onveiligheid de baas

De onveiligheid de baas


Wie wil dat niet, wonen, leven en werken in een veilige omgeving. Het is inmiddels een basisrecht van de mens en John Locke beschreef veiligheid als basisrecht reeds in de achttiende eeuw. Dus is het een taak van de overheid om voor deze veiligheid te zorgen. Wacht even, dit gaat iets te kort door de bocht. Rechten kunnen wellicht geborgd worden door de overheid, maar rechten kunnen niet worden afgedwongen. De overheid verzorgt de mogelijkheid om bij aantasting van je veiligheid (of welke aantasting van welk recht dan ook) je verhaal te halen. Veiligheid, kan net als vele andere rechten niet afgedwongen worden. Iedere mens heeft recht op onderwijs, maar dit wil niet zeggen dat je kunt afdwingen dat iedere mens leert. We mogen dan wel recht hebben op gezondheidszorg, dat wil niet zeggen dat iedereen gezond is of beter wordt door toedoen van die zorg. We vinden dat iedereen recht heeft op een bestaansminimum, maar toch wil dit niet zeggen dat iedereen dit heeft. Gezondheid, onderwijs, inkomen en veiligheid kunnen niet afgedwongen worden, hoe graag we dat ook zouden willen.

De basis van het recht en het borgen hiervan ligt in de eerste plaats bij iedere individuele mens. Het is misschien wel eerder een recht om het te verwerven dan om het te bezitten. En laat ik bij veiligheid blijven. Wanneer ik wil leven in een veilige leefomgeving dan ben ik daar mede verantwoordelijk voor. Ik moet dit zelf realiseren. Wanneer ik iedereen in mijn omgeving letterlijk en/of figuurlijk tegen de schenen trap dan zal mijn omgeving steeds minder veilig worden. Een veilige omgang met anderen rust op netjes en fatsoenlijk handelen en de ander moet dit ook zo ervaren. Als kind heb ik leren kaatsen ‘wie kaatst kan de bal verwachten’: geweld roept geweld op. En dat is dan het einde van een veilige omgeving.

Dit zet met direct even op een belangrijk zijspoor: Geweld. Cornelis Verhoeven gebruikt in één van zijn essays de omschrijving van geweld als een surplus aan effect. De niet gewenste - en wellicht ook niet bedachte - bijeffecten van een daad zijn dan gewelddadig. Hij gebruikt ook nog een andere omschrijving: geweld is dat wat groter is dan het zelf, dus dat wat mij uit het evenwicht brengt. Dat kan fysiek zijn maar ook mentaal. Mijn denken kan overrompeld worden door ideeën van een ander. Deze twee definities tonen dat de wereld altijd gewelddadig is en daarmee altijd het risico in zich draagt niet veilig te zijn. Zelfs een geschreven tekst of een gesproken woord kan groter zijn dan een mens wanneer hij zich hierdoor aangevallen voelt. Dit kan gepland zijn door de schrijver (bewust gewelddadig) maar dat hoeft niet (een surplus aan effect). Gezamenlijk (waaronder wij als overheid) zijn we er dan voor verantwoordelijk dat kleine gewelddadigheden niet uitmonden in een spiraal van geweld of zo je wilt een continue onveilige situatie.
Onveilige situaties ontstaan ook wanneer grote groepen mensen samen komen. Elias Canetti schrijft hoe massa en macht zich openbaren als geweld en strijd. Het gevoel van veiligheid is wellicht nergens zo groot wanneer een mens deel is van een massa. Maar deze veiligheid kan in een flits omslaan als de massa breekt, overgaat tot aanval of in zijn geheel wordt aangetast. De voorbeelden kennen we, zowel in het theaters, sportstadia als bij grote feesten kan de veilige situatie onverwacht en onvoorspelbaar omslaan tot een setting waarin iedereen vreest voor zijn leven. Een vrees die eerder leidt tot nog meer onveiligheid dan dat ze veiligheid kan herstellen. De festiviteiten rondom het voetbal tonen de kracht van de massa. Als deel van de feestende massa voel je veilig en bijna euforisch. Als buitenstaander voel je je bedreigd. De beste manier om de bedreiging te breken is je te kleden conform de groep, in het oranje. De massa zal je niets doen, je bent één van hen. Dit laatste is overigens geen garantie als de massa zelf breekt: dan is het ieder voor zich.
Dit roept bij mij even het woord ‘ongeregeldheden’ op. Wanneer het in een dergelijke massaliteit misgaat, dan zeggen we dat dit veroorzaakt wordt door ongeregeldheden of doordat mensen zich misdragen. Massa’s kennen hun eigen regels en eentje daarvan is, aldus Canetti, dat ze haar macht toont. Individuele misdragingen blijven misdragingen van een individu. Goed gedrag kun je niet afdwingen, net zo min als dat je een mens kunt verplichten om gezond te zijn of te leren. Wellicht is het regel (en dus niet ongeregeld) dat onveilige situaties ontstaan, en het is ook een regel dat we ze niet kunnen voorspellen.

Laat ik het eens proberen: wat is nodig voor een zekere veilige omgeving? Geen massaliteit meer, geen beelden, geen geschreven teksten en geen gesproken woorden meer die individuele mensen uit hun evenwicht kunnen brengen (dit betekent ook het einde van onderwijs, want ook hier gebeurt dat), geen persoonlijke betrekkingen meer tussen mensen, want ze zouden wel eens als gewelddadig ervaren kunnen worden of zelfs als zodanig kunnen zijn. En wat moeten we met kinderen, broertjes en zusjes vechten wel eens, niet altijd even veilig. En natuurlijk overal en altijd toezicht, want wie weet wat iemand een ander aan kan doen (gewild of ongewild, gecontroleerd of ongecontroleerd), zodat we het geweld in de kiem kunne smoren.

Dit klinkt ontzettend overdone; doe effe normaal! Het streven naar veiligheid wordt dan zelf gewelddadig omdat ze binnendringt in de persoonlijke leefomgeving van mensen. Daarmee tast ze direct de persoonlijke veiligheid aan. Het streven naar veiligheid heeft een surplus aan effect: onveiligheid en onvrede wat zal leiden tot een nog grotere onveiligheid dan de onveiligheid die we willen bestrijden. Nog even terug naar Verhoeven: geweld, dat wat groter is dan ik zelf. Of te wel, hoe groter mijn weerbaarheid, hoe minder gewelddadig de wereld. Nietzsche zei al de rijkdom van een mens is af te meten aan zijn vermogen tegenslagen en aandoeningen te dragen zonder te lijden. En als ik dan toch een keer uit het niets klappen krijg bij een verkeerslicht, of wordt aangereden door joyriders op de golfbaan, och dan tast dat niet mijn veilige leefomgeving aan, het zet me hoogstens aan tot verwondering.

Ressentiment, een ondertoon die klinkt.

Een stelling om boos van te worden.

Gek is dat, ik wil graag een stelling schrijven over ressentiment, en voor dat deze zin op papier stond had ik meer dan 1000 woorden versleten aan dit onderwerp, zonder dat ik het gevoel had op het juiste pad te zitten. Ressentiment is een bedreiging voor de democratie (aldus John Rawls), ze is een uitgangspunt voor een moraal (aldus Nietzsche) en ze kan grote schade aanrichten aan mens en samenleving (aldus Sloterdijk). En al mijn woorden weten haar niet te vangen. Het gevoel van frustratie dat wordt toegewezen als veroorzaakt door een ander staat zo ver van de werkelijkheid af dat ze eigenlijk onbegrijpelijk is, maar toch bestaat ze.

Ressentiment lijkt op de chaos-theorie. De vlinder in de woestijn zorgt ervoor dat ik mijn linker teen breek en dus heeft de vlinder schuld. Het persoonlijk ongeluk wordt toegeschreven aan het handelen van een ander of van een groep anderen (vaak met gelijke toegekende eigenschappen) die in essentie in geen enkele relatie staan tot het gebeuren. En nu zou ik hier graag een paar maatschappelijke voorbeelden geven, ze zijn er te over, maar een gevoel van onbehagen weerhoudt mij hiervan. Ik zal mij hier dus beperken tot de aangewezen veroorzakers, dan valt te denken aan joden, islamieten, polen, bankdirecteuren, specifieke honden, politiecorpsen, financiële instellingen (ja dat kan ook), mensen die veel geld verdienen (wat is veel?) of juist heel weinig, vrouwen (al dan niet werkend), of wellicht juist mannen, rokers, hondenbezitters, overheid, bureaucratie, media, of wellicht de hele wereld, en ga zo maar door. Heel wat groepen mensen krijgen de schuld van persoonlijk en individueel ongeluk. En dan hoop ik nu dat er bij jou als lezer bij een van deze groepen niet zoiets ontstaat als “maar dat is toch ook zo, zij hebben dat toch veroorzaakt!”. En het is precies deze gedachte die mij ervan weerhoud een voorbeeld te geven. Voor een buitenstaander is de relatie chaotisch voor de gefrustreerde direct. En de buitenstaander wordt door de gefrustreerde ervaren als een aantasting van zijn waardigheid.

Het is deze onredelijkheid die Rawls en Sloterdijk zien als ‘verontrustend’. En dan is er nog een andere kant, los van het redelijke. De gefrustreerde mens die zijn frustratie toewijst aan iets of iemand die niets met die frustratie te maken heeft, kan zijn frustratie ook niet in de kiem smoren. Doorgaans weten we in een goed gesprek, wanneer mensen elkaar hebben gefrustreerd, eenvoudig de lucht te klaren. Waarschijnlijk zal dat samengaan met excuses en uitleg van de intenties. Maar de aangewezen veroorzaker kan niet zomaar op zijn gedrag worden aangesproken (zeker niet wanneer het om een groep gaat). In een groep is niet ieder individu hierop aanspreekbaar (er zijn ook aardige en goede ... ) en wanneer we wel iemand erop aanspreken dan eindigt dat in een wederzijds gevoel van miskennen en frustratie (juist omdat de relatie niet aanwezig is en dus ook niet getoond kan worden). De werkelijkheid is hier dwingend maar of we dat onder ogen willen zien? Want ja, waar ligt dan de oorzaak?

Is het antwoord op ressentiment dan geluk? De afwezigheid van frustratie? De frustratie-loze samenleving? Maar er is niemand die dat kan garanderen! Deze relatie is net zo chaotisch als de aangewezen veroorzaker en de frustratie. Misschien is het antwoord persoonlijke weerbaarheid - maar wat als deze ontbreekt? Nietzsche toont je de wereld waarin de mate van weerbaarheid centraal staat; het ressentiment dat bij de weerlozen ontstaat wordt tot moraal. Misschien is het antwoord kennis: het begrijpen van het fenomeen? Gek genoeg lijkt ressentiment geen onderdeel te zijn van de berichten en opiniestukken in kranten en/of tijdschriften. Van onze gesprekken tijdens feestjes of van de lessen op school. Het is een thema verbonden met filosofie en psychologie en is daarmee in een hokje geplaats. Zodoende lijkt het uitgesloten dat we in ons dagelijks bestaan enig grip krijgen op een ongeleid projectiel.
Is het zo bedreigend dat het niet mag bestaan, dat we het liever negeren? Wanneer we echter geconfronteerd worden met een daad die gevoed is door ressentiment dan worden we door verbijstering overmand. Er is niemand die het begrijpt. Maar zelfs dan lijken we haar te negeren! Waarom is het voor mij zo moeilijk om over dit thema te schrijven? Ben ik bang iemand te kwetsen, omdat ik de oorzaak van zijn frustratie niet erken? Toch smullen we er wel van: het leidende fenomeen in de millennium trilogie is ressentiment. Gelukkig zonder uitzaaiingen, maar ik zal me wapenen (ik weet alleen nog niet hoe) wanneer mannen de veroorzaker van al het leed op de wereld worden. Maar ik zou ook niet al die vrouwen de kost willen geven die er nu van overtuigd zijn dat dit zo is.

Gelukkig bestaat er ook nog iets anders dan geluk.

De weg naar geluk; soms lijkt het erop dat dit de belangrijkste weg is die een mens gedurende zijn leven bewandelt. Het streven naar persoonlijk geluk én het realiseren hiervan vertaalt zich in allerlei krampachtige acties om leed te voorkomen, dan wel het aanwezige leed zo snel mogelijk te verzachten. Zou er werkelijk zo iets bestaan als een doekje voor het bloeden dan zou dit tot grote schaarste op de markt leiden. Iedereen zou het immers willen hebben. Tegelijkertijd zouden we direct, bij de minste of geringste tegenslag naar een doekje grijpen en zo doende waarschijnlijk een weerbaarheid van nul komma nul hebben.

Ik vraag me vooral af of geluk iets is wat je kunt nastreven. Of dat dit zo’n objectiveerbaar goed is, dat je er een politiek item van kunt maken. Maar laat ik het eens proberen. Uiteraard moet ik hiervoor de mens misschien wat simplistisch weergeven, dus daarvoor alvast bij voorbaat mijn verontschuldigingen. Dit simplisme maakt het misschien wel mogelijk om zelf eenvoudig naar voorbeelden te zoeken.

Laat ik met de begeerte beginnen. Hiervoor moet ik mij de mens voorstellen als een wezen dat louter gedreven wordt door de begeerte. Zowel Girard als Freud weten alles van de mens, louter gedreven door de begeerte. Goed voelen - is dat hetzelfde als geluk? - is dan een afgeleide van de aanwezige begeertes en de mogelijkheid deze begeertes te kunnen bevredigen. Uiteraard kent dit gradaties en zal dit ook een tijdsfactor kennen. Laat ik het omkeren, wanneer een mens iets begeert en dit ligt volledig buiten zijn mogelijkheden en hij blijft het desalniettemin begeren, dan zal dit tot een sterk gevoel van ongenoegen en ontevredenheid leiden. En het is natuurlijk van alles wat we kunnen begeren, zoals een groter huis, een mooiere auto, een andere baan, een fijne relatie, etcetera. Dit hoeft echt niet allemaal materieel te zijn. Het kan ook de begeerte zijn naar kennis of naar wijsheid. De begeerte wordt de drijfveer van het handelen en het succes - of is het de succesbeleving? - geeft een gevoel van welbehagen. Het uitblijven hiervan geeft een duidelijk gevoel van ongenoegen. Dit ongenoegen kan zo groot worden dan het leidt tot een volledig gefrustreerd bestaan.

Dat was de begeerte, nu de eer. Om hiermee aan de gang te gaan, moet ik mij voorstellen dat de mens louter gedreven wordt door zijn eer en waardigheid. Peter Sloterdijk, maar ook een blik richting het middenoosten, maken een dergelijke voorstelling eenvoudiger. Het verlies van eer en waardigheid zorgt voor frustratie. Als een mens zich niet erkend voelt, dan zal hij in opstand komen. Als hij zijn eer kan herstellen dan zal dit een gevoel geven van trots, van welbevinden. Lukt het niet om op korte termijn de eigen eer te herstellen dan zal de mens gefrustreerd achterblijven. Een frustratie die kan leiden tot wraak en vergelding. De trots van een mens kan aangetast worden door onbeschoft gedrag, door bureaucratie die mensen tot een nummer maakt, door valse beschuldigingen, doordat er niet geluisterd wordt, en weet ik al niet meer. De persoonlijke trots en eer wordt tot drijfveer. Een mens met eigenwaarde - die trots is op zichzelf - zal met een gevoel van welbehagen in de wereld staan. De mens die zich klein voelt, geminacht en genegeerd zal een gevoel van onbehagen hebben, en dit gevoel kan zo dominant zijn dat een continue onbeheersbare en onbevredigbare geldingsdrang het leven domineert.

En dan nu de liefde. Nu moet ik mij een mens voorstellen die louter gedreven wordt door liefde. En gek genoeg begin ik nu te twijfelen aan mijn eigen denken, kan liefde een drijfveer zijn? Maar laat ik het toch maar proberen en hiervoor even bij Spinoza en Verhoeven te raden gaan. Zij leggen liefde uit als blijdschap, louter omdat de ander is. Zonder dat de ander begeert wordt, zonder dat er eisen worden gesteld, zonder dat die ander bijdraagt aan persoonlijke trots en eer, maar louter blijdschap omdat de ander bestaat. Deze blijdschap kan natuurlijk veel verder worden doorgetrokken. Zo kan een mens simpel blij zijn omdat er een boom in de tuin staat, niet vanwege de schaduw of het hout, maar ook zonder frustratie jegens de afgevallen bladeren, maar gewoon blijdschap omdat de boom er is. Lastig bij deze mens is dat hij eigenlijk niet verstoort kan worden in zijn drijfveer, omdat er geen eisen aan het andere wordt gesteld, behalve dan de eis dat de ander is. “to be or not to be” wordt dan een cruciale vraag die volledig tot wanhoop kan drijven.

Wonderlijk genoeg kan ik filosofie vanuit al deze drie drijfveren uitleggen. Ze kan een begeerte naar wijsheid (de wijsbegeerte). Een continue zoektocht naar wijsheid en een bevredigend resultaat. Ze kan een zaak van eer zijn. Naar eer en geweten handelen, vraagt om een goed doordacht en wijs besluit, weten wat je doet en de filosofie kan daarbij helpen. En tot slot kan filosofie voortkomen uit liefde - philo sophia, de liefde voor de wijsheid. Louter blijdschap omdat er zoiets bestaat als wijsheid en liefde zet aan tot in nabijheid willen verkeren van, zeker willen weten van het zijn.

Maar wordt een mens hier nu gelukkig van? Geluk lijkt zo een afgeleide van andere drijfveren en zelf geen primaire drijfveer te zijn. Machiavelli leefde in een tijd dat het geluk kwam van het lot en dat per ongeluk iets krijgen je eerder waakzaam diende te maken dan dat je daar gelukkig onder moest zijn. Het geluk kan immers ook verdwijnen, het ligt niet in je eigen hand, maar in de handen van een vrouw. En of je daar nu gelukkig om moet zijn?

Druk doet leven

Druk doet leven

De afgelopen weken bevond ik mij in twee werelden, twee uitersten: de stad en het buiten. Wanneer ik zou spreken over het platte land, dan zou ik weinig recht doen aan alle heuvels die ik in het buiten aantrof. En deze heuvels zijn van dusdanig belang dat ik het zeker niet over het platteland zou willen hebben, omdat de druivenstokken toch zeer belangrijk zijn om het bestaan vorm te geven. Mijn beleving was zeer bijzonder aangezien de stad - doorgaans gekenmerkt door een hectisch en druk bestaan, grote hoogte verschillen door de gebouwen, ver kijken is uitgesloten - voor mij vooral gekenmerkt werd door de rust van de bibliotheek waar ik uren heb doorgebracht. In het buiten was de noeste arbeid zichtbaar in de gestapelde net gevulde flessen - duizenden, ver je kijken kunt, kelder na kelder. De flessen liggen en de druk in de flessen neemt toe. Haar bruisende inhoud krijgt vorm. Duizenden flessen in kelders, allen met de hand gestapeld. Dat toont geen rust! De stof had zich nog niet kunnen nestelen. Net zoals het niet van rust getuigt wanneer de druiven moeten worden geoogst, wanneer iedere helpende hand welkom is en al het andere vervelend. De druk op de fles staat symbool voor de druk bij de productie. Is de drukte van de stad te symboliseren aan de hand van het ontsnappen van het koolzuur en de opkomende belletjes bij het openen van de fles. Veel van hetzelfde op een en dezelfde plaats?

De stad heeft een eigen ritme, twee dagen per jaar zijn de winkels dicht, maar al het andere draait altijd door. Veel mensen samen op een kleine plek, waarbij - in de ochtend en de avondspits - de verplaatsing centraal staat. Via de stad wordt van de ene naar de andere kant bewogen, en vele bewegen tegen elkaar in, andere gaan met de stroom mee. Welke stroom? Tijdens de lunch komt iedereen weer naar buiten. Dan is er geen sprake van een grote verplaatsing, de zoektocht naar eten en dan weer terug. Niet te lang wegblijven want de afspraken, klanten, collega’s en deadlines wachten. Of beter: deze wachten niet!

De stad heeft ook zijn vertier-zoekers, vaak zonder haast, maar wel op dezelfde plek. De verzamelwoede van de mens viert hoogtij: winkel in, winkel uit, elk tekort wordt voorkomen en met de nodige reserves aangevuld. En alles is altijd verkrijgbaar; vier seizoenen lang aardbeien, frambozen, winterwortelen en appels. Van alle kanten worden ze ingevlogen en gereden. De stadsmens mag niets ontberen. Alles wordt gemaakt, alles is het resultaat van mensenhanden. Ook de deadlines, ook de klanten!

Het heuvellandschap, ogenschijnlijk rustig, de eerste blaadjes tonen hun groen aan de druivenstokken, de knopjes staan op barsten. Na de stapeling van de duizenden flessen, is het wachten, zo lijkt het het. Maar het land dicteert, de flessen gedraaid, de labels gemaakt en geplakt. De kelder moet weer leeg, niet met de flessen van dit jaar, maar wel die van drie, vier jaar geleden, ruimte maken voor de volgende serie flessen, die zich al weer aandient via het ontluiken van de knoppen. Het hele leven wordt gedicteerd door de seizoenen en de zorg voor de ranken en de bruisende drank. De planten vragen een heel jaar aandacht en zorg, nurturing voor het beste resultaat. In het najaar moet er verzameld worden, vele druiven! Dit verzamelen is geen lekker ontspannen rondwandelen, maar een race tegen de gisting. Heel de lucht is zwoel, dronkenschap zonder te drinken. De rust van de stad en de drukte van het land, of is het nu juist andersom? Zou de stad, waar alles voorhanden is, niet beter moeten weten? Die drukte hoeft niet, we leggen hem louter zelf op, bepalen onze eigen deadlines, en alles wat we nodig hebben is voorhanden. Wat bepaalt de druk en wat de rust? Hoe groot is de druk binnen een volledig zelf gecreëerde context?

Hoe groot is de druk als de zon brand en de druiven gisten? De wegen zijn leeg of vol? Maar wat zegt dat over de drukte van de mens? Over zijn bezig zijn? De bibliotheek is een oase van rust in een stad die altijd vol met mensen is. De stad waar altijd geluid is, ook het geluid van vogels en het ruizen van de wind, tenminste als dit niet wordt overstemt door het loeien van de sirenes. Gek genoeg een bijzonder vertrouwd geluid voor een stadskind. Ook in de bibliotheek wordt gewerkt, of beter gestudeerd. De luxe die een mens zich kan permitteren als zijn dagelijks bestaan is veilig gesteld, als er geen nood meer is aan verzamelen, omdat alles verzorgd is, omdat er geen nood is aan eten, omdat de stad alles in de verkoop heeft, vier seizoenen per jaar, ongeacht de condities op het land. Het studeren creëert wel ware onrust en paniek in het hoofd, de altijd voortgaande studie vertelt keer op keer dat het anders is en anders kan, dan tot nu toe gedacht. De gedrevenheid om nog meer te studeren, nog meer te onderzoeken, nog dieper op de materie in te gaan. Toch weer die onrust, los van de seizoenen, los van de dagelijkse druk om te bestaan. In een oase van rust, waar de mens sluipend en zwijgend voortgaat.

waarheid kun je rustig weggeven

Waarheid, een makkelijk weg te geven bezit.

Zoals je wellicht wel weet, hou ik mij nog al eens bezig met macht, en dan vooral met het denken over macht. Volgens Nietzsche zou dit samenvallen: door het samen denken over macht vergroot ik mijn persoonlijke macht. Net als iedere ander - Nietzsche dus ook - handelen wij uitsluitend om onze macht te vergroten. En macht is dan uit te leggen als controle over en het begrijpen van de wereld. Deze zinsnede ‘vergroot ik mijn persoonlijke macht’ doet je wellicht direct besluiten om niet verder te lezen (of te luisteren). Macht vergroten mag, maar het vertellen dat je dit doet en de wijze waarop, daar praten we niet over. Heel het handelen - gericht op het vergroten van de macht - wordt met mooie argumenten omkleedt. Zo omkleedt ik mijn spreken over macht als een noodzakelijk gesprek om macht in een organisatie te doorgronden en ze te controleren, waardoor ze niet welig tiert als onkruid. Heel wat activiteiten, die gericht zijn op het vergroten van de eigen macht worden mooi omkleedt met het algemeen belang dat hiermee gediend zou zijn. Voelt het al een beetje ongemakkelijk, nu ik toch wel be-denkelijk bezig ben.
Laat ik maar even Nietzsche citeren, zodat we over macht kunnen gaan nadenken en niet meer met macht hoeven bezig te zijn: “Wie het gevoel heeft ‘ik ben in het bezit van de waarheid’, hoeveel bezittingen zal hij niet overboord zetten, om ‘boven’ te blijven, - dat wil zeggen boven de anderen, die de waarheid ontberen!” Waarheid is volgens Nietzsche dat wat bijdraagt aan onze macht. Hoe graag willen we niet de ander verrijken met de waarheid die wij gevonden hebben, overtuigd als we zijn dat onze waarheid waar is en tot een beter leven leidt. Dat gun je toch iedereen? Overtuigd zijn van de waarheid, zet aan tot het verkondigen! En zo strijden we om onze waarheid tot algemene waarheid te maken. Schopenhauer constateert dat het in deze strijd niet om de waarheid gaat maar louter om gelijk krijgen. De waarheden kunnen zelfs van eigenaar veranderen. Dit proces blijft overigens ‘onzichtbaar’ we zullen namelijk nooit toegeven, dat we ongelijk hadden, dan moeten we in de ander onze meerdere erkennen. De strijd is dus belangrijker dan ons bezit. En dit is dus een strijd om macht: laat de ander maar over de brug komen, hij zal zich voegen naar mij! Elk bezit wordt opgegeven om de macht te behouden.
Op zich is het niet zo raar dat we voor de waarheid veel op het spel willen zetten. De strijd wordt pas opgegeven wanneer de waarheid gerelativeerd kan worden of de ander te koppig is en het dus een verloren zaak is. De ander wordt dan toch geen volgeling, hoe we ook ons best doen. Ons huidige relativeren van de waarheid kun je uitleggen als het verbannen van de strijd om macht. Maar geloof je het zelf, dat de waarheid van de ander, net zo waar is als die van jou? Als dat zo is, of zelfs als die andere waarheid meer waar is, dan ging je toch vanzelf wel overstag? Gelukkig zijn er ook nog andere wegen die leiden tot het vergroten van de macht, zoals medeleven, belonen, vleien, cadeautjes geven, etcetera, alles wat leidt tot volgzaamheid is geoorloofd. Zelfs het verkondigen van de waarheid van de ander als je eigen bezit.
Wat nu als je zelf - zeer besloten in je kamer - tot de conclusie komt, dat het verhaal wat je eerder vertelde als waarheid toch niet klopt, of wellicht beter kan? Je hebt ineens zo’n gevoel ‘ik heb me vergist’. Wat dan?
Wanneer dit gevoel ‘ik heb me vergist’ erg groot is, dan kan er niet meer geloofd worden in de oude waarheid. Voor de situatie kan het echter zeer passend zijn om wel dezelfde waarheid te blijven verkondigen, bijvoorbeeld uit angst voor gezichtsverlies (lees: afnemende macht) of om economische redenen. Het veranderen van gedachten kan positief en negatief worden uitgelegd, als leren, maar ook als weinig standvastig en wispelturig. Leiderschap en macht vragen om ‘weten wat er speelt en wat er gedaan moet worden’. Twijfel - zeggen dat je gedachten veranderd zijn - zal dat beeld niet ondersteunen. Beeldvorming als basis voor het verkondigen van oude waarheden. Kun je van de uitspraak ‘ik heb me vergist’, ‘ik ben van gedachten veranderd’ of ‘ik begin nu toch te twijfelen’ een uitspraak van de macht maken? Of moet je maar gewoon van je oude waarheid, de onwaarheid van de ander maken?

De draaimolen of ontwikkeling


Zou je zo vriendelijk willen zijn om onze vragenlijst even in te vullen?

Het belangrijkste: hebben of zijn?

In mijn kleine blauw kamertje, ook wel mijn monnikencel, ben ik naarstig op zoek naar een thema voor de stelling van februari. Het zoeken in mijn hoofd is niet hetzelfde als een zoeken in de ruimte. In mijn hoofd staan de gedachten niet netjes naast elkaar, zoals de boeken op mijn plank. Sterker nog, mijn hoofd is eerder te vergelijken met een kamertje waarin iemand zonder schroom alles door elkaar heeft gegooid. Mijn hoofd zit vol met de inhoudelijke programma’s van de afgelopen week en die nog komen gaan, filosofische ideeën en boeiende embryonale essays. Het snelle heen en weer schieten van mijn gedachten benadert een volkomen leegheid. Dit is niet zo’n praktische start voor een stelling van de maand.

In mijn hoofd danst ook het beeld van een draaiende draaimolen met daarin een kind. Een beeld naar een korte tekst van Walter Benjamin. Een beeld dat ik associeer met weggaan en terugkomen. Nieuwe werelden ontdekken, het vertrouwde verlaten en weer thuis komen. Gek genoeg is thuis dan nooit meer hetzelfde. De reis heeft mij en daarmee mijn thuis veranderd. Veel van mijn reizen zijn filosofische reizen en mijn reisgebied is mijn kleine blauwe kamertje. Dit is tegelijk ook mijn thuis. Ook de draaimolen blijft staan waar die staat. Alleen het kind draait rond en uiteindelijk komt het niet van zijn plaats.

Hiermee is de draaimolen een prachtige metafoor voor een niet-ontwikkelende mens. Menselijke ontwikkeling is een centraal thema in de idee, of beter: de leer van Walter Benjamin. Ontwikkeling is dan niet het vergaren van kennis, ze is het zoeken naar het ware. In een wereld die gekenmerkt wordt door kennis en vooruitgang lijkt de mens in een draaimolen te zitten. Hij wordt voortbewogen door de waan van dag en zo nu en dan wisselt hij zijn vervoersmiddel en zijn leefomgeving; hij gaat van de vis, naar het paard, naar het varken, naar het rijtuig, van het water naar het bos, naar de boerderij, naar de stad. De omgeving verandert, de middelen van bestaan groeien, we worden almaar ouder, ons bezit neemt toe. Van alles verandert, maar de mens draait eeuwig rond.

Natuurlijk, we hebben het veel beter dan onze voorouders, maar zijn wij ook beter dan onze voorouders? Wat is belangrijker: hebben of zijn? Moeten onze kinderen het beter hebben of moeten ze een beter mens zijn? Is ons een-leven-lang-leren gericht op hebben of op zijn? Het lijkt erop dat ik nu speel met twee woorden, namelijk ‘hebben’ en ‘zijn’. Dit lijkt eerder verwarring te zaaien, dan duidelijkheid te scheppen. Ik zal dit dus proberen toe te lichten.

Doorgaans beschikken wij over heel wat kennis en vaardigheden, dit is een hebben. Onze scholing is hierop gericht. Centraal staat het verwerven van kennis en vaardigheden en menig curriculum zegt in een speciale paragraaf dat ook de persoonlijke ontwikkeling aandacht moet krijgen. Curricula lijken op verzamelingen, als het verzamelen van boeken en gereedschap om het dagelijks, al dan niet arbeidzame leven vorm te geven, en graag met een bij-effect: persoonlijke ontwikkeling. En natuurlijk, zonder veel van deze kennis en vaardigheden kunnen we niets. Ons bezit, ons hebben is heel praktisch. Zo kun je je afvragen of je nog kunt leven zonder de vaardigheid je te begeven op het internet. En dan natuurlijk vakkennis, voor iedere mens een andere specialisatie, maar ieder beroep lijkt toch wel sterk op een van de vele voertuigen in de draaimolen. We leren een vak, worden we daar een beter mens van?

Al deze vaardigheden zeggen nog niets over de berijder; de mens die in de wereld staat en die zijn bezit gebruikt. De berijder komt even voorbij in die afzonderlijke paragraaf. Hier is geen plan voor gemaakt, hierbij staat geen voorgeschreven literatuur, hier is geen leerweg voor. We laten het effect aan het moment over. Onze leertijd bestaat niet uit een persoonlijke ontwikkeling met als middel tot bestaan een vak. Kun je wel leren om een beter mens te zijn? Wat zijn de vaardigheden van een beter mens? Gek genoeg spreken we dan niet over vaardigheden, maar over eigenschappen of over deugden. Plato noemt deze laatste het fundament van een mens en dit wordt gevormd door vier deugden: wijsheid, moed, bezonnenheid en rechtvaardigheid. Wanneer heeft u deze voor het laatst geoefend? Aristoteles spreekt over voortreffelijkheid. Walter Benjamin spreekt over intentie-lagen. Alle drie spreken ze over de ontwikkeling van een mens tot een goede mens, of wellicht: een betere mens.

Een beschrijving van je bestaan, het antwoord op de vraag ‘vertel eens iets over je zelf?’ bevat vaak de dieren waar we op gezeten hebben, en nog zitten in de draaimolen, en het tempo waarmee de draaimolen draait. Het lijkt erop dat we ons mens-zijn verwarren met groei van allerlei materiële zaken, waaronder zaken als kennis, vaardigheden en maatschappelijke functies. We hebben het hebben boven het zijn geplaatst. Raar is dat niet, de ‘h’ komt immers voor de ‘z’ in het alfabet, we hebben dus gewoon het boek nog niet uit. Maar misschien moeten we op het boek gaan staan, zodat we een beetje groter kunnen zijn.

We zijn fictie(f) geworden

De fictie is doorgedrongen tot onze dagelijkse activiteiten, ja zelfs tot ons zelf. We zijn fictie(f) geworden.

Walter Benjamin schrijft in zijn essay over kunst en reproduceerbaarheid over de bijzondere wereld van de film. Ik zou dat uitleggen als een gecreëerde situatie die gecreëerd wordt. Je zou kunnen zeggen dat hij drie vormen van werkelijkheid beschrijft; de eerste is ons dagelijks leven, de tweede is het theater en de derde is de film. In het theater wordt een stuk, van begin tot einde opgevoerd. Dat we hier ook buiten de ‘geijkte’ speeltijd’ voor de gek worden gehouden toont het werk van J.T. Schippers, waarin ook voor het stuk en tijdens de pauze nog wat voorbij komt wat zijn weerslag heeft op het gespeelde stuk. Het spel wordt bespeeld. In de film wordt een complete setting gecreëerd en ook nog eens geëdit. Het stuk wordt niet van voor tot achter opgenomen, maar gewoon zoals het praktisch goed uitkomt. En tegenwoordig komt daar ook nog eens heel wat techniek bij kijken. Zo kun je naar een film kijken die geschikt is voor zestien jaar en ouder, terwijl hier gewoon tienjarigen in meespelen. Kennelijk is de opname setting niet zo bedreigend als het eindresultaat.

De filmregisseur bepaalt volledig het beeld dat wij te zien krijgen. Er ontstaat een vervreemding tussen zender en ontvanger. Beeld en kijker zijn niet meer direct met elkaar verweven, maar er wordt door een derde bemiddeld. Deze bemiddelaar is zelf ook niet zichtbaar en voor de kijker als persoon doorgaans onbekend. Nu zul je wellicht denken ‘waarom breng je dit op, dat is toch niet zo erg?’. Ook ik heb hier geen moeite mee, zeker niet wanneer ik naar een film van Harry Potter of Pirates of the Caribbean kijk, de fictie druipt hier van af. Maar hetzelfde gebeurt, wanneer we naar de televisie kijken, ook bij programma’s die niet als fictie worden voorgesteld. Ook dan wordt het gefilmde gemonteerd en geregisseerd. Niet voor niets maken we een onderscheidt tussen live en een reportage. En bij een live-reportage zijn vaak meerdere camera’s aanwezig en wordt het uitgezonden beeld bepaald door een regisseur. Hoe zo zelf bepalen wat je kunt en wilt zien?

Nadenkend over deze bemiddeling dan lijkt onze volledige wereld bemiddeld, met uitzondering van het directe contact dat we zelf hebben met de mensen in onze directe omgeving. Kranten, jaarcijfers, doelstellingen, politieke belangen, televisieprogramma’s alles wordt bemiddelt. Dit zegt natuurlijk iets over de inhoud die we te zien krijgen. Je zou kunnen zeggen dat deze via manipulatie bij de kijker, de lezer, de burger en de gebruiker terecht komt. We kunnen dus vragen stellen bij dat wat ons wordt voorgeschoteld, namelijk hoe werkelijk is dit? Is deze reportage werkelijker dan een Harry Potter film. Zijn deze resultaten werkelijk of gewoon fictie? Ieder beeld en iedere tekst zegt wellicht meer over de regisseur, redacteur, belangenorganisatie, filosoof of docent die het ter tafel brengt. Maar de boodschapper kennen we doorgaans niet, zeker niet persoonlijk. We worden alleen geconfronteerd met het product dat zij neer zetten. En de wereld waar dit product een indirecte afgeleide van is, blijft doorgaans ongekend. Mens en wereld staan via bemiddeling tot relatie tot elkaar. En ook het bemiddelde zelf is ooit eerder bemiddeld.

Naast deze constant aanwezige fictieve wereld wil ik een andere consequentie aan het licht brengen. Dit hele proces zorgt namelijk ook voor een verding-lijking van de mens. Iedere mens wordt beschouwd als een kijker, lezer, gelovige (of juist ongelovige), belanghebbende, en ga zo maar door. De mens moet overtuigd worden, voorgelicht worden, geamuseerd worden en om dit te realiseren wordt er nagedacht over cruciale facturen die het succes hiertoe beïnvloeden. We zijn het ondertussen wel gewend dat we tot een marktsegment of doelgroep behoren wanneer het kleding of andere consumentenartikelen betreft. Maar ook in onze werkomgeving, de berichtgeving omtrent de wereld, of de wetenschap zijn wij verworden tot een ding dat specifieke informatie moet eigen maken, dan wel onderzocht moet worden. Psychologie en sociologie zijn mooie wetenschappen die het succes en dus het proces van verding-lijking ondersteunen. Maar ook in de medische sector zijn we een ding, namelijk een drager van een specifieke aandoening, waarbij de arts zich buigt over de aandoening. De relatie tussen mens en arts wordt bemiddeld via de aandoening. De mens wordt enerzijds een ding van onderzoek, en anderzijds een ding van voorlichting. De continue bemiddeling van alles wat er zich in de wereld voordoet, maakt ons tot een ding waardoor we als individu verdwijnen. De mogelijkheid tot zelf nadenken en zelf waarnemen wordt door de continue bemiddeling onmogelijk gemaakt. We leven niet alleen in een fictieve wereld, we zijn ook zelf fictief geworden. Niet alleen voor de ander, maar ook voor onszelf omdat we ons o.a. bezig houden met zelfreflectie, zelfonderzoek en persoonlijke ontwikkeling.

We plaatsen cookies, zo min mogelijk en altijd anoniem.