December 2009
De grot van Plato
17-12-09 15:27
De gewelddadige bevrijding heeft dus plaatsgevonden en de grot-bewoner moet ondersteund worden omdat zijn bestaande wereld volledig onderuit gehaald is. Het vuur en de afbeeldingen tonen de illusie waarin de grot-bewoner leeft. Toch gaat dit niet vanzelf. Het vuur doet pijn aan de ogen. Het licht is overweldigend. Vergelijk een donkere kamer en ontsteek een kaars. Ontsteek er nog een paar bij, en het licht wordt almaar meer. De shock van de bevrijding gaat gepaard met letterlijk pijn aan de ogen. Er is niet alleen sprake van een psychische pijn, maar ook van een lichamelijke. Deze laatste ontstaat misschien ook wel door de stramheid van de spieren en gewrichten die in eens gebruikt moeten worden.
Vervolgens, nadat de bevrijde grot-bewoner aan het licht gewend is, wordt de weg naar boven, naar het licht gestart. Plato schrijft hier over een steile moeizame weg naar boven. Een weg, die naar het licht toe beweegt. Het vuur in de grot is dus niet het licht zelf, maar een afspiegeling van het licht.
Het vuur, als afspiegeling en de schaduwen van de afbeeldingen tonen het startpunt van de ideeën-leer van Plato. Plato constateert dat wij in een vergankelijke wereld leven, waarin alles veranderlijk is. Wanneer je je als mens vastklampt aan een veranderende wereld, dan heb je een erg wankele houvast. Het fenomeen dat wij in staat zijn overeenkomsten te zien tussen individuele gevallen betekent dat er ook zoiets is al iets dat onveranderlijk is.
Laat ik dit even anders uitleggen. Wanneer ik nu naar buiten kijken, dan zie ik auto's waarvan de sommige besneeuwd zijn en andere niet. Het parkje voor de deur ziet ook wit van de sneeuw. En de huizen en tuinen aan de overkant van het parkje zien ook mooi wit. Een prachtig plaatje. Ik zie dit door het venster van mijn werkkamer. Dit venster zou net zo goed de lijst van een schilderij kunnen zijn. Alles wat ik zie is dan niet meer dan een afbeelding van auto's, bomen, parkje, huizen, sneeuw, etcetera. Wanneer ik nu een foto maak van dit schilderij, dan krijg ik een afbeelding van afbeeldingen. En langzaamaan kruip ik dieper de grot in. Ik zie dit nu bij daglicht en vanavond bij het licht van de lantaarns (een vervanger voor het daglicht).
Deze afbeeldingen van auto's, bomen, parkje, huizen en sneeuw, zijn vergelijkbaar met de schaduw van de afbeeldingen die de mensen in grot zagen. Aan de afbeelding ligt echter wel een idee ten grondslag, namelijk de idee van auto, boom, park, etcetera. De architect van de huizen (jawel, ze zijn onder architectuur gebouwd) staat dichter bij het licht (en de ware idee) dan diegene die naar de foto van het schilderij kijkt, of ik die uit mijn raam kijk. Het huis in namelijk gebouwd op basis van de idee huis. En hoewel alle huizen verschillend zijn, behalve dan in nieuwbouwwijken, herkennen we ze allemaal als huis, ze zijn allemaal een afgeleide van de idee huis.
De allegorie van de grot van Plato staat in de Politeia. In deze dialoog zoekt Socrates naar de ideeën "rechtvaardigheid" en "het goede". De staat die hij schets is een afspiegeling, een beeld van dat wat rechtvaardig is. De zuivere idee kunnen we namelijk niet beschrijven, hoewel de gedachte / de idee wel aanwezig. We moeten deze dus zoeken in ons zelf. Vandaar dat de gesprekken van Socrates vergeleken worden met het werk van de vroedvrouw. Dat naar buiten halen wat er al in zit.
De steile weg naar boven verbeeldt de zoektocht naar de ware idee. Om uiteindelijk uit te komen bij de idee zonder tussenkomst van afbeeldingen, of zelfs: afbeeldingen van afbeeldingen.
Vervolgens, nadat de bevrijde grot-bewoner aan het licht gewend is, wordt de weg naar boven, naar het licht gestart. Plato schrijft hier over een steile moeizame weg naar boven. Een weg, die naar het licht toe beweegt. Het vuur in de grot is dus niet het licht zelf, maar een afspiegeling van het licht.
Het vuur, als afspiegeling en de schaduwen van de afbeeldingen tonen het startpunt van de ideeën-leer van Plato. Plato constateert dat wij in een vergankelijke wereld leven, waarin alles veranderlijk is. Wanneer je je als mens vastklampt aan een veranderende wereld, dan heb je een erg wankele houvast. Het fenomeen dat wij in staat zijn overeenkomsten te zien tussen individuele gevallen betekent dat er ook zoiets is al iets dat onveranderlijk is.
Laat ik dit even anders uitleggen. Wanneer ik nu naar buiten kijken, dan zie ik auto's waarvan de sommige besneeuwd zijn en andere niet. Het parkje voor de deur ziet ook wit van de sneeuw. En de huizen en tuinen aan de overkant van het parkje zien ook mooi wit. Een prachtig plaatje. Ik zie dit door het venster van mijn werkkamer. Dit venster zou net zo goed de lijst van een schilderij kunnen zijn. Alles wat ik zie is dan niet meer dan een afbeelding van auto's, bomen, parkje, huizen, sneeuw, etcetera. Wanneer ik nu een foto maak van dit schilderij, dan krijg ik een afbeelding van afbeeldingen. En langzaamaan kruip ik dieper de grot in. Ik zie dit nu bij daglicht en vanavond bij het licht van de lantaarns (een vervanger voor het daglicht).
Deze afbeeldingen van auto's, bomen, parkje, huizen en sneeuw, zijn vergelijkbaar met de schaduw van de afbeeldingen die de mensen in grot zagen. Aan de afbeelding ligt echter wel een idee ten grondslag, namelijk de idee van auto, boom, park, etcetera. De architect van de huizen (jawel, ze zijn onder architectuur gebouwd) staat dichter bij het licht (en de ware idee) dan diegene die naar de foto van het schilderij kijkt, of ik die uit mijn raam kijk. Het huis in namelijk gebouwd op basis van de idee huis. En hoewel alle huizen verschillend zijn, behalve dan in nieuwbouwwijken, herkennen we ze allemaal als huis, ze zijn allemaal een afgeleide van de idee huis.
De allegorie van de grot van Plato staat in de Politeia. In deze dialoog zoekt Socrates naar de ideeën "rechtvaardigheid" en "het goede". De staat die hij schets is een afspiegeling, een beeld van dat wat rechtvaardig is. De zuivere idee kunnen we namelijk niet beschrijven, hoewel de gedachte / de idee wel aanwezig. We moeten deze dus zoeken in ons zelf. Vandaar dat de gesprekken van Socrates vergeleken worden met het werk van de vroedvrouw. Dat naar buiten halen wat er al in zit.
De steile weg naar boven verbeeldt de zoektocht naar de ware idee. Om uiteindelijk uit te komen bij de idee zonder tussenkomst van afbeeldingen, of zelfs: afbeeldingen van afbeeldingen.
blog comments powered by Disqus
De grot van Plato
01-12-09 13:15
De situatie van de gevangenen in de grot is alles behalve wenselijk (en passend in de sinterklaastijd: hierop rijmt menselijk). Graag wil ik nogmaals de woorden van Socrates in herinnering brengen dat deze mensen op ons lijken. Langs alle kanten bekruipt het gevoel dat deze mensen bevrijdt moeten worden. Waarom? Als buitenstaander zien we dat hun plek in de wereld niet te benijden is. We gunnen ze graag iets iets beters.
Dit is, zeker in deze tijd, een heel lastig punt. In onze tijd staat eigen verantwoordelijkheid en respect (of is dit tolerantie) voor andermans leven erg hoog in het vaandel. Iedere mens mag zelf weten wat hij of zij als het goede leven ziet. Dus wie zijn wij om deze mensen uit hun grot te bevrijden? Het plaatje van Socrates stelt vragen bij dit vaandel. Hij stelt dat wij als buitenstaanders zien dat deze mensen gevangen zitten in een grot, we voelen ook de bekrompenheid / tunnelvisie / valse blik op de wereld. En dit gevoel is niet een positief gevoel. Het gaat om kennis die alleen gekend kan worden nadat de bevrijding is opgetreden. De vreugde van het lezen van een goed boek, kan pas ontstaan nadat het eerste boek gelezen is. De positie in de grot is pas bedenkelijk wanneer deze positie is verlaten.
Plato beschrijft hiermee wellicht de moeilijke situatie van de niet-wetende, deze laatste weet namelijk niet dat hij niet-wetend is. Dit in tegenstelling tot de wetende, die zijn historie beziet als 'ik wist toen niet beter'. De vraag is nu, wanneer ben je wetend en wanneer ben je normerend? Welke kennis is noodzakelijk en welke kennis is normatief? Plato heeft het voornamelijk over filosofische kennis: het besef dat hij ergens 'nu' zo en zo over denkt. Hij heeft het ook over het loskomen van dat wat afleidt van het zuivere idee. Dit vraagt om het besef van de begrensdheid van het denken en het waarnemen, doordat bijvoorbeeld emotie dit beïnvloedt. Is deze wetende verplicht de niet-wetende naar het licht te brengen?
In de allegorie van de grot komt een buitenstaander (een allochtoon; hij die niet meer in de grot leeft) om een van de bewoners te bevrijden. Deze bevrijding gebeurd met geweld, zo beschrijft de tekst. De vraag is dan: waarom gaat dit met geweld gepaard? Waarom verzet de bewoner zich tegen zijn bevrijder? Kennelijk wil de persoon niet uit zijn vertrouwde wereld gehaald worden. Kennelijk ziet deze persoon het niet als een bevrijding, maar als een gevangenneming waartegen hij zich moet verzetten.
Laten we even inzoomen op die buitenstaander (die allochtoon). Deze komt vanuit het licht in het duister. Zijn ogen zullen niet gewend zijn. En dus is hij zoekende, iets wat voor de aanwezigen - die wel gewend zijn aan het duister - zichtbaar is. Ten tweede, wanneer de bewoners hem vragen mee te doen met hun dagelijkse activiteit (het voorspellen van de toekomst) dan zal de buitenstaander, als hij al mee wil doen, een modderfiguur slaan. De bevrijder is dus een absoluut misplaatst en voelt vreemd aan. Wanneer deze komt vertellen dat hij iemand komt bevrijden en naar een andere wereld zal voeren, dan is dit dus geen goede start. Wie wil er nog mee?
Het andere fenomeen is een meer psychologisch fenomeen. De bestaande wereld is bekend, de bestaande vrienden zijn bekend en er komt een nieuwe, onbekende wereld voor in de plaats. Het bekende is vaak te verkiezen boven het onbekende. Wie gaat er nog mee?
De persoon wordt dus met geweld bevrijdt - en wellicht dus ook door iemand die in deze setting voor zijn leven mag vrezen: een buitengewoon vijandige situatie. Maar dit is ook een onomkeerbare situatie. De herinnering aan eerdere vijandige situaties (als deze zich reeds eerder hebben voorgedaan), zal overigens niet bijdragen aan een mogelijke vrijwillige gang naar buiten.
De onomkeerbaarheid ontstaat doordat de ervaring van eenmaal verkregen bewegingsvrijheid nooit meer verdwijnt. Zelfs niet, als de persoon toch weer terug zou gaan zitten.
De persoon wordt dus bevrijdt en gedwongen rond te kijken. Hij kijkt dus niet alleen maar naar voren, zoals toen hij gebonden was, maar ook opzij, en zelfs achterom. De persoon wordt dus geconfronteerd met het vuur en de afbeeldingen die zorgen voor de beelden op de rotswand. En hier is het volgende gewelddadige moment. Gewelddadig, omdat de bestaande leefwereld en werkelijkheid wordt ontsluierd en moet worden gezien als schijn. Heel de oude vanzelfsprekendheden vallen om. Als de persoon al niet fysiek moeilijk in staat is om te blijven staan, dan moet hij nu al helemaal door de ontstane shock ondersteund worden. Zijn wereld ligt in duigen. De bevrijding werkt vernietigend.
Dit is, zeker in deze tijd, een heel lastig punt. In onze tijd staat eigen verantwoordelijkheid en respect (of is dit tolerantie) voor andermans leven erg hoog in het vaandel. Iedere mens mag zelf weten wat hij of zij als het goede leven ziet. Dus wie zijn wij om deze mensen uit hun grot te bevrijden? Het plaatje van Socrates stelt vragen bij dit vaandel. Hij stelt dat wij als buitenstaanders zien dat deze mensen gevangen zitten in een grot, we voelen ook de bekrompenheid / tunnelvisie / valse blik op de wereld. En dit gevoel is niet een positief gevoel. Het gaat om kennis die alleen gekend kan worden nadat de bevrijding is opgetreden. De vreugde van het lezen van een goed boek, kan pas ontstaan nadat het eerste boek gelezen is. De positie in de grot is pas bedenkelijk wanneer deze positie is verlaten.
Plato beschrijft hiermee wellicht de moeilijke situatie van de niet-wetende, deze laatste weet namelijk niet dat hij niet-wetend is. Dit in tegenstelling tot de wetende, die zijn historie beziet als 'ik wist toen niet beter'. De vraag is nu, wanneer ben je wetend en wanneer ben je normerend? Welke kennis is noodzakelijk en welke kennis is normatief? Plato heeft het voornamelijk over filosofische kennis: het besef dat hij ergens 'nu' zo en zo over denkt. Hij heeft het ook over het loskomen van dat wat afleidt van het zuivere idee. Dit vraagt om het besef van de begrensdheid van het denken en het waarnemen, doordat bijvoorbeeld emotie dit beïnvloedt. Is deze wetende verplicht de niet-wetende naar het licht te brengen?
In de allegorie van de grot komt een buitenstaander (een allochtoon; hij die niet meer in de grot leeft) om een van de bewoners te bevrijden. Deze bevrijding gebeurd met geweld, zo beschrijft de tekst. De vraag is dan: waarom gaat dit met geweld gepaard? Waarom verzet de bewoner zich tegen zijn bevrijder? Kennelijk wil de persoon niet uit zijn vertrouwde wereld gehaald worden. Kennelijk ziet deze persoon het niet als een bevrijding, maar als een gevangenneming waartegen hij zich moet verzetten.
Laten we even inzoomen op die buitenstaander (die allochtoon). Deze komt vanuit het licht in het duister. Zijn ogen zullen niet gewend zijn. En dus is hij zoekende, iets wat voor de aanwezigen - die wel gewend zijn aan het duister - zichtbaar is. Ten tweede, wanneer de bewoners hem vragen mee te doen met hun dagelijkse activiteit (het voorspellen van de toekomst) dan zal de buitenstaander, als hij al mee wil doen, een modderfiguur slaan. De bevrijder is dus een absoluut misplaatst en voelt vreemd aan. Wanneer deze komt vertellen dat hij iemand komt bevrijden en naar een andere wereld zal voeren, dan is dit dus geen goede start. Wie wil er nog mee?
Het andere fenomeen is een meer psychologisch fenomeen. De bestaande wereld is bekend, de bestaande vrienden zijn bekend en er komt een nieuwe, onbekende wereld voor in de plaats. Het bekende is vaak te verkiezen boven het onbekende. Wie gaat er nog mee?
De persoon wordt dus met geweld bevrijdt - en wellicht dus ook door iemand die in deze setting voor zijn leven mag vrezen: een buitengewoon vijandige situatie. Maar dit is ook een onomkeerbare situatie. De herinnering aan eerdere vijandige situaties (als deze zich reeds eerder hebben voorgedaan), zal overigens niet bijdragen aan een mogelijke vrijwillige gang naar buiten.
De onomkeerbaarheid ontstaat doordat de ervaring van eenmaal verkregen bewegingsvrijheid nooit meer verdwijnt. Zelfs niet, als de persoon toch weer terug zou gaan zitten.
De persoon wordt dus bevrijdt en gedwongen rond te kijken. Hij kijkt dus niet alleen maar naar voren, zoals toen hij gebonden was, maar ook opzij, en zelfs achterom. De persoon wordt dus geconfronteerd met het vuur en de afbeeldingen die zorgen voor de beelden op de rotswand. En hier is het volgende gewelddadige moment. Gewelddadig, omdat de bestaande leefwereld en werkelijkheid wordt ontsluierd en moet worden gezien als schijn. Heel de oude vanzelfsprekendheden vallen om. Als de persoon al niet fysiek moeilijk in staat is om te blijven staan, dan moet hij nu al helemaal door de ontstane shock ondersteund worden. Zijn wereld ligt in duigen. De bevrijding werkt vernietigend.